Home > Ziektebeelden > Oncologie > Hoofdhals >

Mondholte- en orofarynxcarcinoom

Inleiding

Mondholte-/orofarynxcarcinomen vormen slechts een gering deel van het totale aantal kankergevallen in Nederland (0,9% en 0,5% voor respectievelijk mondholte en orofarynx in 1997). Voor deze groep tumoren geldt, evenals voor longkanker, dat een groot deel waarschijnlijk niet had hoeven optreden. Epidemiologische studies laten steeds weer zien dat het stoppen met roken, drastische vermindering van de alcoholconsumptie en het eten van meer fruit en (mogelijk) groenten, zouden kunnen leiden tot preventie van een groot deel - drie van elke vier - van de carcinomen van de mondholte en orofarynx in West-Europa.

Trends in de incidentie van mondholte-/orofarynxcarcinomen in Nederland correleren met veranderingen in de consumptie van alcohol en het gebruik van tabaksartikelen in de afgelopen decennia. In de periode 1960-1980 is het alcoholgebruik, in liters alcohol per jaar per hoofd van de bevolking, meer dan verviervoudigd; van ongeveer twee liter begin jaren 60 naar rond de negen liter omstreeks 1980. In de periode 1980-2000 stabiliseerde de alcoholconsumptie weliswaar rond de acht liter per hoofd per jaar. Het percentage Nederlanders dat wel eens alcohol gebruikte, bleef onveranderd hoog en steeg zelfs licht in de periode 1989-2000. Het aantal zware drinkers bleef in het afgelopen decennium stabiel; 22% bij mannen en 5% bij vrouwen. Sinds de jaren 60 daalt het percentage rokende mannen; sterk in de periode 1960-1985, geleidelijker sinds 1985, 43% in 1989 versus 36% in 2000. Het percentage rokende vrouwen daarentegen blijft min of meer stabiel sinds de jaren 60; rond de 32%. Het percentage zware rokers daalde zowel bij mannen als bij vrouwen.

 

Mondholtecarcinoom

Het plaveiselcelcarcinoom van de mondholte is in Nederland een vrij zeldzame vorm van kanker. In de periode 1989-1998 werd bij ruim 5.200 patiënten een plaveiselcelcarcinoom van de mondholte gediagnosticeerd en overleden 2.050 patiënten ten gevolge hiervan. Jaarlijks wordt gemiddeld bij 520 patiënten een mondholtecarcinoom gediagnosticeerd; 310 maal bij mannen en 210 maal bij vrouwen. Dit betekent dat per huisartsenpraktijk gemiddeld eens in de 10 tot 15 jaar deze diagnose zal worden gesteld.

De incidentie van het mondholtecarcinoom in Nederland is gemiddeld tot laag vergeleken met andere landen in Europa. Een hoge incidentie van het mondholtecarcinoom wordt internationaal gemeld voor Noord-Frankrijk, India, enkele gebieden in Centraal- en Oost-Europa en Latijns-Amerika.

De leeftijd gestandaardiseerde incidentie van het mondholtecarcinoom in Nederland bedroeg in 1998 4,1 per 100.000 voor mannen en 2,7 per 100.000 voor vrouwen (leeftijd gestandaardiseerd naar Europese standaardbevolking (ESR)).

In de periode 1989-1998 nam het aantal patiënten met een mondholtecarcinoom jaarlijks toe met gemiddeld 3,5%. Deze toename wordt grotendeels veroorzaakt door veranderingen in de bevolkingsopbouw van Nederland. De incidentie van het mondholtecarcinoom bij mannen bleef vrij stabiel; de incidentie van mondholtecarcinomen bij vrouwen laat echter een geleidelijke stijging zien. Deze stijging doet zich vooral voor ten gevolge van een toename van vrouwelijke patiënten in de leeftijdsgroepen 45-59 en 60-74 jaar. De incidentie in zowel de jongere als de oudere leeftijdsgroepen veranderde niet in de tijd. De man-vrouw incidentieratio daalde dan ook van ongeveer 2 in het begin van de jaren 90 naar 1,5 in 1998.

Ongeveer 32% van de mondholtecarcinomen is gelokaliseerd in de tong, 30% in de mondbodem, 12% in de gingiva, 9% in het palatum durum en 15% in het wangslijmvlies (zie bijlage). Een aanzienlijk deel van het mondholtecarcinoom wordt gediagnosticeerd bij de oudere patiënt; ongeveer 15% van de mannelijke en 30% van de vrouwelijke patiënten is ouder dan 74 jaar bij diagnose. Minder dan 9% van de mondholtecarcinomen wordt gediagnosticeerd voor het 45ste levensjaar (zie bijlage).

Opvallend in de epidemiologie van mondholtecarcinomen in Nederland is de duidelijke gradiënt bij mannen in het voorkomen naar mate van verstedelijking, met een relatief hoge incidentie in de dichtbevolkte stedelijke gebieden en een relatief lage incidentie in de meer rurale gebieden. Deze gradiënt is veel minder duidelijk voor vrouwen. De trend in stadiumverdeling voor mannen lijkt ongunstig met een toename van ongeveer 1% per jaar gedurende de jaren '90 van het percentage stadium IV bij diagnose (zie bijlage). De trend in stadiumverdeling voor vrouwen is wat gunstiger met een hoger percentage stadium I en stadium II bij diagnose, maar ook bij vrouwen lijkt sprake van een geleidelijke toename van het percentage stadium IV in het afgelopen decennium (zie bijlage).

 

Orofarynxcarcinoom

Het plaveiselcelcarcinoom van de orofarynx is in Nederland eveneens vrij zeldzaam. In de periode 1989-1998 werd bij bijna 2.500 patiënten een orofarynxcarcinoom gediagnosticeerd, waarvan 286 in 1998. De incidentie was ongeveer twee maal zo groot bij mannen als bij vrouwen. Een huisarts zal op basis van deze gegevens ongeveer eens in de 20 à 25 jaar geconfronteerd worden met een patiënt met een orofarynxcarcinoom.

De incidentie van het orofarynxcarcinoom in Nederland is gemiddeld tot laag vergeleken met andere landen in Europa. Een relatief hoge incidentie van orofarynxcarcinoom wordt internationaal wederom gemeld voor Noord-Frankrijk, enkele gebieden in Centraal en Oost-Europa, India en Zuid-Brazilië. De incidentie van orofarynxcarcinoom in Nederland in 1998 was 2,4 per 100.000 voor mannen en 1,2 per 100.000 voor vrouwen (leeftijd gestandaardiseerd naar Europese standaardbevolking (ESR)).

In de periode 1989-1998 nam het aantal patiënten met een orofarynxcarcinoom jaarlijks met gemiddeld 5% toe. Naast veranderingen in de bevolkingsopbouw van Nederland, steeg de incidentie van het orofarynxcarcinoom gedurende de periode 1989-1998 zowel bij mannen als bij vrouwen. Bij mannen werd de incidentiestijging voornamelijk gezien in de groep patiënten in de leeftijd van 45-59 jaar. Bij vrouwen werd de sterkste stijging waargenomen in de leeftijdsgroep 60-74 jaar, hoewel ook de incidentie steeg ten gevolge van een relatieve toename van het aantal patiënten in de leeftijdsgroepen 45-59 jaar en 75+.

Het merendeel van de orofarynxcarcinomen wordt gediagnosticeerd bij patiënten in de leeftijd van 45-75 jaar, respectievelijk 38% en 39% van de mannelijke en 44% en 37% van de vrouwelijke patiënten was bij diagnose tussen de 45-60 en 60-75 jaar oud.

Richtlijn Mondholte- en orofarynxcarcinoom


Bron

www.oncoline.nl

Laatste update: 15-09-2011