Gerelateerde onderwerpen
Inleiding
De diagnose persisterende trofoblastziekte wordt gesteld op basis van een stijging of onvoldoende daling van het hCG-gehalte in het serum (zie molazwangerschap). De Nederlandse werkgroep trofoblasttumoren hanteert een definitie op basis van de Nijmeegse hCG verdwijningscurve waarbij er sprake is van persisterende trofoblastziekte indien het hCG bij drie opeenvolgende wekelijkse metingen stijgt of een plateau vormt én een meting boven de 95ste percentiel ligt.
Er kunnen ook klinische tekenen zijn van ziekte, zoals vaginaal bloedverlies of symptomen van metastasering. Echter noch deze tekenen, noch aanwijzingen voor persisterende afwijkingen zijn obligaat voor de diagnose persisterende trofoblast, die immers gesteld wordt op basis van stijging of onvoldoende daling van het hCG-gehalte alleen. Ongeveer 15% van de complete molazwangerschappen persisteert. Persisterende trofoblast tumoren na een voldragen zwangerschap, ook wel non-mola choriocarcinomen genoemd, komen voor maar zijn uitermate zeldzaam (na 1:40.000 partus).
Risicofactoren voor een persisterende trofoblast zijn:
- relatief hoge leeftijd (> 40 jaar)
- hoge initiële hCG-waarden
- complete mola hydatidosa
- traumatische c.q. incomplete evacuatie
- positieve discongruentie
- ovarium cysten met doorsnede > 6 cm
De 5-jaars overleving van persisterende trofoblastziekte in Nederland na een molazwangerschap bedraagt 99%, na een non-mola zwangerschap (zeldzaam) 85%.
Persisterende trofoblast tumoren worden op basis van klinische factoren onderverdeeld in laag risico (goede prognose) en hoog risico (slechtere prognose) tumoren. Met behulp van deze indeling wordt de behandeling bepaald. De laag risico tumoren zijn veelal te genezen met monochemotherapie, terwijl voor de hoog risico tumoren polychemotherapie in het overgrote deel van de patiënten tot curatie leidt, zelfs bij gemetastaseerde tumoren.
Hoewel de persisterende trofoblastziekte vaak beperkt blijft tot het cavum of de wand van de uterus, treedt in ongeveer 50% van de gevallen metastasering op. Metastasen worden het meest frequent gezien in de longen. Andere voorkeursplaatsen voor metastasen zijn de vagina, hersenen en lever. Patiënten met hersenmetastasen hebben een slechtere prognose met een curatiekans van ongeveer 50%. Symptomen worden vooral veroorzaakt door het hersenoedeem. Een aanvullend risico is de grote bloedingneiging van deze metastasen, met name tijdens regressie of necrose van de metastasen tijdens chemotherapie. Ook metastasen in de vagina veroorzaken nogal eens bloedingen. De aanwezigheid van levermetastasen resulteert eveneens in een slechtere prognose (5-jaarsoverleving 50%, in combinatie met hersenmetastasen slechts 10%).
Richtlijn Persisterende trofoblastziektewangerschap |
Algemeen |
Screening |
Diagnostiek |
Tumorclassificatie |
Behandeling |
Lokaal recidief |
Metastasen |
Follow-up |