Home > Ziektebeelden > Neurologie > Perifeer zenuwstelsel >

Spinale musculaire atrofie

Inleiding

Spinale musculaire atrofieën omvatten verschillende typen van erfelijke aandoeningen die gekenmerkt worden door skeletaal spierwasting als gevolg van progressieve degeneratie van anterieure hoorncellen in het ruggenmerg en van motorische kernen in de hersenstam. De manifestaties kunnen beginnen in de kindertijd of jeugd. Ze variëren by het specifieke type en kunnen hypotonie; hyporeflexie: moeite met zuigen, slikken, en ademen; onvervulde ontwikkelingsmijlpalen omvatten; en, bij meer ernstige typen, een zeer vroege dood. De diagnose wordt gesteld door genetisch onderzoek. De behandeling is ondersteunend.

Spinale musculaire atrofieën zijn meestal het gevolg van autosomaal recessieve mutaties van een enkele genlocus op de korte arm van chromosoom 5, wat een homozygote deletie veroorzaakt. Ze kunnen het CZS erbij betrekken en zijn dus niet puur aandoeningen van het perifere zenuwsysteem. Er zijn 4 hoofdtypen.  

  • Type I spinale musculaire atrofie (ziekte van Werdnig-Hoffmann) is in utero aanwezig en wordt symptomatisch op de leeftijd van ongeveer 6 maanden. Getroffen zuigelingen hebben hypotonie (vaak duidelijk bij de geboorte), hyporeflexie, tongfasciculaties, en een opvallende moeite met zuigen, slikken, en uiteindelijk ademen. De dood, meestal als gevolg van respiratoir falen, treedt bij 95% op binnen het 1e jaar, en bij allemaal op de leeftijd van 4.

  • Bij type II (intermediaire) spinale musculaire atrofie, manifesteren de symptomen zich meestal tussen de leeftijd van 3 en 15 maanden; < 25% van de getroffen kinderen leert te zitten, en geen enkele leert te lopen of kruipen. Kinderen hebben slappe spierzwakheid en fasciculaties, welke moeilijk te zien kunnen zijn bij jonge kinderen. Diepe peesreflexen zijn afwezig. Dysfagie kan aanwezig zijn. De aandoening is vaak fataal in het begin van het leven, vaak als gevolg van respiratoire complicaties. De progressie kan echter spontaan stoppen, waardoor kinderen permanente, non-progressieve zwakheid overhouden, en een hoog risico op ernstige scoliose en zijn complicaties.

  • Type III spinale musculaire atrofie (ziekte van Wohlfahrt-Kugelberg-Welander) manifesteert zich meestal tussen de leeftijd van 15 maanden en 19 jaar. De bevindingen zijn vergelijkbaar met die van type I, maar de progressie is trager en de levensverwachting is langer; sommige patiënten hebben een normale levensduur. Sommige familiale gevallen zijn secundair aan specifieke enzymdefecten (bijv. hexosaminidase-deficiëntie). Symmetrische zwakheid en wasting progresseren van proximale tot distale gebieden en zijn het meest evident in de benen, beginnend in de quadriceps en heupflexoren. Later worden de armen aangedaan. De levensverwachting is afhankelijk ervan af of zich respiratoire complicaties ontwikkelen.

  • Type IV spinale musculaire atrofie kan recessief, dominant, of X-gebonden zijn, met aanvang in de volwassenheid (leeftijd van 30 tot 60 jaar) en trage progressie van vooral zwakheid en wasting van proximale spieren. Het differentiëren van deze aandoening van amyotrofische laterale sclerose die overheersend lagere motorische neuronen involves kan moeilijk zijn.

 

Diagnose

De diagnose moet verdacht worden bij patiënten met onverklaarde spierwasting en slappe zwakheid, hoofdzakelijk bij baby’s en kinderen. Elektromyografie (EMG) en onderzoek naar de zenuwgeleidingssnelheid dient te worden gedaan; spieren die geïnnerveerd worden door craniale zenuwen dienen geïncludeerd te worden. De conductie is normaal, maar de aangedane spieren, die vaak klinisch onaangedaan zijn, zijn gedenerveerd. De definitieve diagnose wordt gesteld door genetisch onderzoek, wat de causatieve mutatie ontdekt bij ongeveer 95% van de patiënten. Af en toe wordt een spierbiopsie gedaan. Serumenzymen (bijv. CK, aldolase) kunnen licht verhoogd zijn. Amniocentese, uitgevoerd als de familiegeschiedenis positief is, is vaak diagnostisch.

 

Behandeling

Er is geen specifieke behandeling. Fysiotherapie, braces, en speciale apparaten kunnen nut hebben voor patiënten met statische of langzaam progressieve ziekte door het voorkomen van scoliose en contracturen. Adaptieve apparatuur beschikbaar via fysio- en occupational therapeuten kan de onafhankelijkheid en zelfzorg van kinderen verbeteren door hen in staat te stellen zichzelf te voeden, te schrijven, of een computer te gebruiken.


Bron

  1. M. Donaghy. Brain's Diseases of the Nervous System. 12th edition. Oxford University Press (USA).
  2. J. Biller. Practical Neurology. 3rd edition 2008. Lippincott Williams & Wilkins.
  3. C. Clarke, R. Howard, M. Rossor, S.D. Shorvon. Neurology: A Queen Square Handbook. 1st edition 2009. Wiley-Blackwell.
Laatste update: 11-09-2011